De inflatie is terug van weggeweest. De prijzen van goederen en diensten in de eurozone zijn in januari harder gestegen dan economen hadden verwacht, met 5,1 procent vergeleken met dezelfde maand vorig jaar.

In Nederland heeft de inflatie in januari het hoogste niveau in 40 jaar bereikt, met een gemiddelde prijsstijging van 6,4 procent.

De forse stijging van prijzen van goederen en diensten lijkt nog wel even aan te houden. Zo schat president Klaas Knot van De Nederlandsche Bank (DNB) dat de periode met verhoogde inflatie nog meer dan een jaar zal duren.

Doordat het dagelijkse leven duurder wordt, komt de koopkracht van consumenten onder druk te staan. Met het inkomen dat je elke maand op je bankrekening krijgt gestort, kun je steeds minder kopen. Maar inflatie is ook een risico, als je voor de langere termijn vermogen opbouwt. Bijvoorbeeld als je zelf belegt voor aanvullend pensioen.

Als je doel bijvoorbeeld is om op je oude dag een bepaald bedrag aan jezelf uit te keren, kun je het effect van inflatie op je toekomstige koopkracht niet negeren.

Wij laten in dit artikel aan de hand van twee voorbeelden zien hoeveel de inflatie op de lange termijn kan schelen en wat je daaraan kunt doen.

Vermogen opbouwen om jezelf extra pensioen uit te keren: mét en zonder inflatie

Laten we ervan uit gaan dat onze voorbeeldpersoon Jessica erover denkt om over vijfentwintig jaar 1.000 euro of 2.000 euro per maand aan zichzelf uit te kunnen keren. De inflatie in de periode dat Jessica vermogen opbouwt, bedraagt jaarlijks gemiddeld 2 procent, zo nemen we aan.

Tijdens de beleggingsperiode behaalt Jessica een rendement na kosten en vermogensbelasting van gemiddeld 6 procent per jaar.

Als Jessica met pensioen gaat, kiest ze voor minder risico met beleggen, waardoor het jaarlijkse rendement naar 4 procent zakt. Omdat Jessica jaarlijks 4 procent van haar vermogen wil uitkeren, daalt het vermogen niet.

We kijken eerst naar de situatie waarin geen rekening wordt gehouden met inflatie:

In een wereld zonder inflatie werkt alles heel simpel. Door elke maand 444 euro opzij te leggen gedurende 25 jaar, bouwt Jessica een vermogen van 300.000 euro op. Dat is precies genoeg voor een uitkering van 1.000 euro per maand zonder dat er beroep gedaan wordt op het vermogen.

Voor een uitkering van 2.000 euro per maand moet Jessica de maandelijkse inleg vrijwel verdubbelen, tot 887 euro per maand.

Maar laten we kijken wat er gebeurt, als we wel rekening houden met inflatie:

Als we de koopkracht van de uitkering over vijfentwintig jaar gelijk willen houden aan, dan is een uitkering van 1.000 euro of 2.000 euro te laag.

Om over vijfentwintig jaar met 1.000 euro net zo veel spullen en diensten te kunnen kopen als nu, moet Jessica tegen die tijd over een uitkering van 1.641 euro per maand beschikken. Een uitkering van 2.000 euro nu, moet over vijfentwintig jaar met inachtneming van 2 procent inflatie per jaar een bedrag van 3.281 euro zijn.

Om op deze uitkeringen uit te komen moet veel meer vermogen worden opgebouwd: bijna een half miljoen euro om op 1.641 euro per maand uit te komen en bijna 1 miljoen euro voor 3.281 euro per maand.

In de tabel hierboven laten we zien wat dit betekent voor de inleg per maand. Om de gewenste uitkering waardevast te houden, moet de maandelijkse inleg naar respectievelijk 728 euro en 1.456 euro. Dat is aanzienlijk meer vergeleken met het scenario waarin er geen inflatie is.

Uit deze twee voorbeelden wordt duidelijk dat je flink meer vermogen moet opbouwen, als je het negatieve effect van inflatie op de koopkracht wilt tegengaan. En we hebben hier een aanname gemaakt dat de inflatie op de lange termijn gemiddeld 2 procent per jaar bedraagt. Dat laat ook zien hoe dramatisch het zou zijn als de huidige inflatie van meer dan 5 procent gedurende een lange tijd zou aanhouden.

Lees meer over inflatie: